plomberen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | plombeer | plombeerde | heb geplombeerd |
| jij, je, u | plombeert | plombeerde | hebt geplombeerd |
| hij, zij, het | plombeert | plombeerde | heeft geplombeerd |
| wij | plomberen | plombeerden | hebben geplombeerd |
| jullie | plomberen | plombeerden | hebben geplombeerd |
| zij, ze | plomberen | plombeerden | hebben geplombeerd |
Presens
Example presens sentences for Plomberen with some of the pronouns.
- Ik plombeer de gootsteen.
- Jij plombeert de leidingen.
- Hij/Zij/Het plombeert de waterleiding.
- Wij plomberen de afvoerpijp.
- Zij plomberen het toilet.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Plomberen with some of the pronouns.
- Ik plombeerde de gootsteen.
- Jij plombeerde de leidingen.
- Hij/Zij/Het plombeerde de waterleiding.
- Wij plombeerden de afvoerpijp.
- Zij plombeerden het toilet.
Perfectum
Example perfectum sentences for Plomberen with some of the pronouns.
- Ik heb de gootsteen geplombeerd.
- Jij hebt de leidingen geplombeerd.
- Hij/Zij/Het heeft de waterleiding geplombeerd.
- Wij hebben de afvoerpijp geplombeerd.
- Zij hebben het toilet geplombeerd.