poederen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | poeder | poederde | heb gepoederd |
jij, je, u | poedert | poederde | hebt gepoederd |
hij, zij, het | poedert | poederde | heeft gepoederd |
wij | poederen | poederden | hebben gepoederd |
jullie | poederen | poederden | hebben gepoederd |
zij, ze | poederen | poederden | hebben gepoederd |
PresensBeta
Example presens sentences for Poederen with some of the pronouns.
- Ik poeder elke dag mijn neus.
- Jij poedert je gezicht voor het feest.
- Hij poedert zijn handen met talkpoeder.
- Wij poederen onze baby na het bad.
- Zij poederen hun schoenen voor de dansvoorstelling.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Poederen with some of the pronouns.
- Ik poederde gisteren mijn gezicht voor het feest.
- Jij poederde vroeger je neus met talkpoeder.
- Hij poederde regelmatig zijn handen na het klussen.
- Wij poederden altijd onze baby na het bad.
- Zij poederden hun schoenen voor elke voorstelling.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Poederen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn gezicht gepoederd voor de foto.
- Jij hebt je schoenen gepoederd voordat je wegging.
- Hij heeft zijn neus gepoederd met babypoeder.
- Wij hebben onze handen gepoederd voor het eten.
- Zij hebben hun baby gepoederd na het bad.