presideren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | presideer | presideerde | heb gepresideerd |
jij, je, u | presideert | presideerde | hebt gepresideerd |
hij, zij, het | presideert | presideerde | heeft gepresideerd |
wij | presideren | presideerden | hebben gepresideerd |
jullie | presideren | presideerden | hebben gepresideerd |
zij, ze | presideren | presideerden | hebben gepresideerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Presideren with some of the pronouns.
- Ik presideer de vergadering.
- Jij presideert de bijeenkomst.
- Hij/Zij presideert over het evenement.
- Wij presideren de ceremonie.
- Jullie presideren de conferentie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Presideren with some of the pronouns.
- Ik presideerde regelmatig vergaderingen.
- Jij presideerde vorige week de bijeenkomst.
- Hij/Zij presideerde vaak over het evenement.
- Wij presideerden de ceremonie afgelopen jaar.
- Jullie presideerden meerdere conferenties.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Presideren with some of the pronouns.
- Ik heb gepresideerd tijdens de vergadering.
- Jij hebt de bijeenkomst gepresideerd.
- Hij/Zij heeft over het evenement gepresideerd.
- Wij hebben de ceremonie gepresideerd.
- Jullie hebben de conferentie gepresideerd.