prevelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | prevel | prevelde | heb gepreveld |
jij, je, u | prevelt | prevelde | hebt gepreveld |
hij, zij, het | prevelt | prevelde | heeft gepreveld |
wij | prevelen | prevelden | hebben gepreveld |
jullie | prevelen | prevelden | hebben gepreveld |
zij, ze | prevelen | prevelden | hebben gepreveld |
PresensBeta
Example presens sentences for Prevelen with some of the pronouns.
- Ik prevel elke avond een gebed voor het slapengaan.
- Jij prevelt zachtjes je favoriete liedje tijdens het werken.
- Hij prevelt de woorden van de spreuk terwijl hij zijn toverstaf zwaait.
- Wij prevelen samen de tafels van vermenigvuldiging in de klas.
- Zij prevelen de mantra's tijdens hun meditatiesessie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Prevelen with some of the pronouns.
- Vroeger prevelde ik altijd een slaapliedje voordat ik ging slapen.
- Toen ik jong was, mompelde ik onverstaanbare woorden tijdens het spelen.
- Hij fluisterde mysterieuze formules terwijl hij met zijn toverstok zwaaide.
- Wij zeiden zachtjes de namen van de sterren tijdens de nachtelijke wandelingen.
- Zij murmureerden oude legenden bij het knapperende haardvuur.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Prevelen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn excuses gefluisterd nadat ik onbeleefd was geweest.
- Jij hebt het geheime wachtwoord gemompeld om de deur te openen.
- Hij heeft snel een betovering gepreveld om zichzelf te beschermen.
- Wij hebben de oude spreuken gezegd om de vloek te verbreken.
- Zij hebben stilletjes hun wensen uitgesproken bij het kaarslicht.