quadrilleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | quadrilleer | quadrilleerde | heb gequadrilleerd |
jij, je, u | quadrilleert | quadrilleerde | hebt gequadrilleerd |
hij, zij, het | quadrilleert | quadrilleerde | heeft gequadrilleerd |
wij | quadrilleren | quadrilleerden | hebben gequadrilleerd |
jullie | quadrilleren | quadrilleerden | hebben gequadrilleerd |
zij, ze | quadrilleren | quadrilleerden | hebben gequadrilleerd |
Presens
Example presens sentences for Quadrilleren with some of the pronouns.
- Ik quadrilleer de cake voor het dessert.
- Jij quadrilleert de groenten voor het avondeten.
- Hij quadrilleert het papier om een patroon te maken.
- Wij quadrilleren de vloer in het nieuwe huis.
- Zij quadrilleren de stof om een quilt te maken.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Quadrilleren with some of the pronouns.
- Ik quadrilleerde de cake voor het dessert.
- Jij quadrilleerde de groenten voor het avondeten.
- Hij quadrilleerde het papier om een patroon te maken.
- Wij quadrilleerden de vloer in het nieuwe huis.
- Zij quadrilleerden de stof om een quilt te maken.
Perfectum
Example perfectum sentences for Quadrilleren with some of the pronouns.
- Ik heb de cake gequadrilleerd voor het dessert.
- Jij hebt de groenten gequadrilleerd voor het avondeten.
- Hij heeft het papier gequadrilleerd om een patroon te maken.
- Wij hebben de vloer gequadrilleerd in het nieuwe huis.
- Zij hebben de stof gequadrilleerd om een quilt te maken.