riedelen

Conjugations List of Riedelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikriedelriedeldeheb geriedeld
jij, je, uriedeltriedeldehebt geriedeld
hij, zij, hetriedeltriedeldeheeft geriedeld
wijriedelenriedeldenhebben geriedeld
jullieriedelenriedeldenhebben geriedeld
zij, zeriedelenriedeldenhebben geriedeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Riedelen with some of the pronouns.

  • Ik riedel elke dag in mijn dagboek.
  • Jij riedelt graag over politiek.
  • Hij riedelt snel en zonder aarzeling.
  • Zij riedelen samen over hun favoriete boeken.
  • Wij riedelen vrolijk tijdens onze wandelingen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Riedelen with some of the pronouns.

  • Vroeger riedelde ik altijd met mijn vrienden.
  • Toen ik jong was, riedelden wij veel op straat.
  • Hij riedelde gisteren nog over zijn hobby's.
  • Zij riedelden vrolijk terwijl ze door het park liepen.
  • Wij riedelden urenlang tijdens het kamperen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Riedelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren geriedeld in het park.
  • Jij bent al vaak aan het riedelen geweest.
  • Hij heeft een interessant verhaal geriedeld.
  • Zij hebben samen gedurende de hele vakantie geriedeld.
  • Wij zijn naar het strand gegaan en hebben daar geriedeld.