röntgenen

Conjugations List of Röntgenen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikröntgenröntgendeheb geröntgend
jij, je, uröntgentröntgendehebt geröntgend
hij, zij, hetröntgentröntgendeheeft geröntgend
wijröntgenenröntgendenhebben geröntgend
jullieröntgenenröntgendenhebben geröntgend
zij, zeröntgenenröntgendenhebben geröntgend

Presens
Beta

Example presens sentences for Röntgenen with some of the pronouns.

  • Ik röntgen regelmatig patiënten om diagnoses te stellen.
  • Jij röntgent de botten van de patiënt.
  • Hij/Zij/Het röntgent het gebroken been.
  • Wij röntgenen allemaal samen in het ziekenhuis.
  • Jullie röntgenen de borstkas van de patiënt.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Röntgenen with some of the pronouns.

  • Vroeger röntgende men met analoge apparatuur.
  • Toen ik begon te werken, röntgende ik voornamelijk ledematen.
  • Elke dag röntgende de arts tientallen patiënten.
  • Als kind röntgende ik mijn speelgoed om te zien wat erin zat.
  • Tijdens de opleiding röntgende we op verschillende afdelingen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Röntgenen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren een patiënt geröntgend.
  • Jij hebt de resultaten van de röntgenfoto's gezien.
  • Hij/Zij/Het heeft meerdere keren röntgenonderzoek ondergaan.
  • Wij hebben de röntgenapparatuur vernieuwd.
  • Jullie hebben al veel patiënten geröntgend.