schokschouderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schokschouder | schokschouderde | heb geschokschouderd |
jij, je, u | schokschoudert | schokschouderde | hebt geschokschouderd |
hij, zij, het | schokschoudert | schokschouderde | heeft geschokschouderd |
wij | schokschouderen | schokschouderden | hebben geschokschouderd |
jullie | schokschouderen | schokschouderden | hebben geschokschouderd |
zij, ze | schokschouderen | schokschouderden | hebben geschokschouderd |
PresensBeta
Example presens sentences for Schokschouderen with some of the pronouns.
- Hij schokschoudert als hij een grap hoort.
- Zij schokschouderen altijd wanneer ze zenuwachtig zijn.
- De kinderen schokschouderen vrolijk tijdens het spel.
- Ik schokschouder nu omdat ik het koud heb.
- Jullie schokschouderen vaak om mijn grappen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Schokschouderen with some of the pronouns.
- Hij schokschouderde vaak als reactie op haar grappen.
- Zij schokschouderden tijdens de hele voorstelling.
- De kinderen schokschouderden terwijl ze de dans oefenden.
- Ik schokschouderde elke keer als ik dat lied hoorde.
- Jullie schokschouderden telkens wanneer je verward was.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Schokschouderen with some of the pronouns.
- Hij heeft geschokschouderd toen hij het slechte nieuws hoorde.
- Zij hebben geschokschouderd na de vermoeiende wandeling.
- De kinderen hebben vrolijk geschokschouderd tijdens het feest.
- Ik heb geschokschouderd toen ik de verrassing zag.
- Jullie hebben hard geschokschouderd om die mop.