smalen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | smaal | smaalde | heb gesmaald |
jij, je, u | smaalt | smaalde | hebt gesmaald |
hij, zij, het | smaalt | smaalde | heeft gesmaald |
wij | smalen | smaalden | hebben gesmaald |
jullie | smalen | smaalden | hebben gesmaald |
zij, ze | smalen | smaalden | hebben gesmaald |
PresensBeta
Example presens sentences for Smalen with some of the pronouns.
- Ik smaal over de slechte service in het restaurant.
- Jij smaalt altijd over kleine dingen.
- Hij/Zij/Het smaalt op de politici.
- Wij smalen op de hoge prijzen van het hotel.
- Jullie smalen vaak op het slechte weer.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Smalen with some of the pronouns.
- Ik smaalde vroeger vaak op mijn broertje.
- Jij smaalde gisteren over de teleurstellende film.
- Hij/Zij/Het smaalde altijd op haar kledingkeuze.
- Wij smaalden regelmatig op de belachelijke regels.
- Jullie smaalden soms op de langzame service.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Smalen with some of the pronouns.
- Ik heb gesmaald over zijn onbeleefde opmerkingen.
- Jij hebt altijd gesmaald om zijn grappen.
- Hij/Zij/Het heeft gesmaald op haar mislukkingen.
- Wij hebben gesmaald over het verlies van ons team.
- Jullie hebben vaak gesmaald op hun arrogantie.