spijzen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spijs | spijsde | heb gespijsd |
jij, je, u | spijst | spijsde | hebt gespijsd |
hij, zij, het | spijst | spijsde | heeft gespijsd |
wij | spijzen | spijsden | hebben gespijsd |
jullie | spijzen | spijsden | hebben gespijsd |
zij, ze | spijzen | spijsden | hebben gespijsd |
PresensBeta
Example presens sentences for Spijzen with some of the pronouns.
- Ik spijs mijn gasten met heerlijke gerechten.
- Jij spijs jullie honger met een stevige maaltijd.
- Hij/Zij/Het spijst de dieren in het wild met voedsel.
- Wij spijzen onze kennis door te blijven leren.
- Jullie spijzen de liefde met romantische gebaren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Spijzen with some of the pronouns.
- Ik spijzigde mijn gasten met heerlijke gerechten.
- Jij spijzigde jullie honger met een stevige maaltijd.
- Hij/Zij/Het spijzigde de dieren in het wild met voedsel.
- Wij spijzigden onze kennis door te blijven leren.
- Jullie spijzigden de liefde met romantische gebaren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Spijzen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn gasten met heerlijke gerechten gespijst.
- Jij hebt jullie honger met een stevige maaltijd gespijst.
- Hij/Zij/Het heeft de dieren in het wild met voedsel gespijst.
- Wij hebben onze kennis gespijst door te blijven leren.
- Jullie hebben de liefde gespijst met romantische gebaren.