sprengen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spreng | sprengde | heb gesprengd |
jij, je, u | sprengt | sprengde | hebt gesprengd |
hij, zij, het | sprengt | sprengde | heeft gesprengd |
wij | sprengen | sprengden | hebben gesprengd |
jullie | sprengen | sprengden | hebben gesprengd |
zij, ze | sprengen | sprengden | hebben gesprengd |
PresensBeta
Example presens sentences for Sprengen with some of the pronouns.
- Ik sprenge water over de planten.
- Jij sprenge suiker in je koffie.
- Hij/Zij/Het sprenge verf op het doek.
- Wij/jullie/zij sprenge confetti tijdens het feest.
- De kinderen sprenge waterballonnen in de tuin.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Sprengen with some of the pronouns.
- Ik sprenge water over de planten.
- Jij sprenge suiker in je koffie.
- Hij/Zij/Het sprenge verf op het doek.
- Wij/jullie/zij sprenge confetti tijdens het feest.
- De kinderen sprenge waterballonnen in de tuin.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Sprengen with some of the pronouns.
- Ik heb water over de planten gesprenge.
- Jij hebt suiker in je koffie gesprenge.
- Hij/Zij/Het heeft verf op het doek gesprenge.
- Wij/jullie/zij hebben confetti tijdens het feest gesprenge.
- De kinderen hebben waterballonnen in de tuin gesprenge.