stippelen

Conjugations List of Stippelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstippelstippeldeheb gestippeld
jij, je, ustippeltstippeldehebt gestippeld
hij, zij, hetstippeltstippeldeheeft gestippeld
wijstippelenstippeldenhebben gestippeld
julliestippelenstippeldenhebben gestippeld
zij, zestippelenstippeldenhebben gestippeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Stippelen with some of the pronouns.

  • Ik stippel een patroon op het papier.
  • Jij stippelt de route op de kaart uit.
  • Hij/Zij stippelt een wandelroute door het bos.
  • Wij stippelen een ontwerp op de stof.
  • Jullie stippelen de grenzen van het land.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Stippelen with some of the pronouns.

  • Ik stippelde een patroon op het papier.
  • Jij stippelde de route op de kaart uit.
  • Hij/Zij stippelde een wandelroute door het bos.
  • Wij stippelden een ontwerp op de stof.
  • Jullie stippelden de grenzen van het land.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Stippelen with some of the pronouns.

  • Ik heb het patroon gestippeld.
  • Jij hebt de route op de kaart uitgestippeld.
  • Hij/Zij heeft een wandelroute door het bos gestippeld.
  • Wij hebben een ontwerp op de stof gestippeld.
  • Jullie hebben de grenzen van het land gestippeld.