suppliëren
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | supplieer | supplieerde | heb gesupplieerd |
| jij, je, u | supplieert | supplieerde | hebt gesupplieerd |
| hij, zij, het | supplieert | supplieerde | heeft gesupplieerd |
| wij | suppliëren | supplieerden | hebben gesupplieerd |
| jullie | suppliëren | supplieerden | hebben gesupplieerd |
| zij, ze | suppliëren | supplieerden | hebben gesupplieerd |
Presens
Example presens sentences for Suppliëren with some of the pronouns.
- Ik supplier
- Jij suppliert
- Hij/Zij/Het suppliert
- Wij/Jullie/Zij supplieren
- De kinderen supplieren
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Suppliëren with some of the pronouns.
- Ik supplieerde
- Jij supplieerde
- Hij/Zij/Het supplieerde
- Wij/Jullie/Zij supplieerden
- De kinderen supplieerden
Perfectum
Example perfectum sentences for Suppliëren with some of the pronouns.
- Ik heb gesupplieerd
- Jij hebt gesupplieerd
- Hij/Zij/Het heeft gesupplieerd
- Wij/Jullie/Zij hebben gesupplieerd
- De kinderen hebben gesupplieerd