toenaaien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | naai toe | naaide toe | heb toegenaaid |
jij, je, u | naait toe | naaide toe | hebt toegenaaid |
hij, zij, het | naait toe | naaide toe | heeft toegenaaid |
wij | naaien toe | naaiden toe | hebben toegenaaid |
jullie | naaien toe | naaiden toe | hebben toegenaaid |
zij, ze | naaien toe | naaiden toe | hebben toegenaaid |
PresensBeta
Example presens sentences for Toenaaien with some of the pronouns.
- Ik naai de knoop aan.
- Jij naait de stof vast.
- Hij naait het gat dicht.
- Zij naaien de zoom om.
- We naaien de kraag stevig aan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Toenaaien with some of the pronouns.
- Ik naaide de knoop aan.
- Jij naaide de stof vast.
- Hij naaide het gat dicht.
- Zij naaiden de zoom om.
- We naaiden de kraag stevig aan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Toenaaien with some of the pronouns.
- Ik heb de knoop aangenaaid.
- Jij hebt de stof vastgenaaid.
- Hij heeft het gat dichtgenaaid.
- Zij hebben de zoom omgenaaid.
- We hebben de kraag stevig aangenaaid.