trijsen

Conjugations List of Trijsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktrijstrijsteheb getrijst
jij, je, utrijsttrijstehebt getrijst
hij, zij, hettrijsttrijsteheeft getrijst
wijtrijsentrijstenhebben getrijst
jullietrijsentrijstenhebben getrijst
zij, zetrijsentrijstenhebben getrijst

Presens
Beta

Example presens sentences for Trijsen with some of the pronouns.

  • Ik trijs elke dag naar mijn werk.
  • Jij trijst graag in de natuur.
  • Hij trijst met de trein naar Amsterdam.
  • Wij trijzen naar de kust in de zomer.
  • Zij trijst op haar fiets door de stad.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Trijsen with some of the pronouns.

  • Vroeger trijste ik altijd met mijn vrienden.
  • Toen ik jong was, trijsten we vaak naar het park.
  • Gisteren trijste hij naar de stad om te winkelen.
  • In mijn jeugd trijsten wij regelmatig naar het buitenland.
  • Elke zomer trijste zij naar de camping aan zee.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Trijsen with some of the pronouns.

  • Ik ben naar het strand getrijsd.
  • Jij hebt al veel kilometers getrijst.
  • Hij is gisteren naar een concert getrijsd.
  • Wij hebben vorig jaar door Europa getrijst.
  • Zij is naar de bergen getrijsd voor een wandeltocht.