uiteenspringen

Conjugations List of Uiteenspringen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspring uiteensprong uiteenben uiteengesprongen
jij, je, uspringt uiteensprong uiteenbent uiteengesprongen
hij, zij, hetspringt uiteensprong uiteenis uiteengesprongen
wijspringen uiteensprongen uiteenzijn uiteengesprongen
julliespringen uiteensprongen uiteenzijn uiteengesprongen
zij, zespringen uiteensprongen uiteenzijn uiteengesprongen

Presens
Beta

Example presens sentences for Uiteenspringen with some of the pronouns.

  • De ballon springt uit elkaar.
  • De boksbal springt uit elkaar.
  • Het raam springt uit elkaar.
  • De watermeloenen springen uit elkaar.
  • De banden van de auto springen uit elkaar.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uiteenspringen with some of the pronouns.

  • De ballon sprong uit elkaar.
  • De boksbal sprong uit elkaar.
  • Het raam sprong uit elkaar.
  • De watermeloenen sprongen uit elkaar.
  • De banden van de auto sprongen uit elkaar.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uiteenspringen with some of the pronouns.

  • De ballon is uit elkaar gesprongen.
  • De boksbal is uit elkaar gesprongen.
  • Het raam is uit elkaar gesprongen.
  • De watermeloenen zijn uit elkaar gesprongen.
  • De banden van de auto zijn uit elkaar gesprongen.