uitslingeren

Conjugations List of Uitslingeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikslinger uitslingerde uitheb uitgeslingerd
jij, je, uslingert uitslingerde uithebt uitgeslingerd
hij, zij, hetslingert uitslingerde uitheeft uitgeslingerd
wijslingeren uitslingerden uithebben uitgeslingerd
jullieslingeren uitslingerden uithebben uitgeslingerd
zij, zeslingeren uitslingerden uithebben uitgeslingerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitslingeren with some of the pronouns.

  • Ik slinguer uits.
  • Jij slingert uit.
  • Hij/Zij slingert uit.
  • Wij slingeren uit.
  • Jullie slingeren uit.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitslingeren with some of the pronouns.

  • Ik slinguerde uit.
  • Jij slinguerde uit.
  • Hij/Zij slinguerde uit.
  • Wij slinguerden uit.
  • Jullie slinguerden uit.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitslingeren with some of the pronouns.

  • Ik heb uitgeslingerd.
  • Jij hebt uitgeslingerd.
  • Hij/Zij heeft uitgeslingerd.
  • Wij hebben uitgeslingerd.
  • Jullie hebben uitgeslingerd.