uitvezelen

Conjugations List of Uitvezelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvezel uitvezelde uitheb uitgevezeld
jij, je, uvezelt uitvezelde uithebt uitgevezeld
hij, zij, hetvezelt uitvezelde uitheeft uitgevezeld
wijvezelen uitvezelden uithebben uitgevezeld
jullievezelen uitvezelden uithebben uitgevezeld
zij, zevezelen uitvezelden uithebben uitgevezeld

Presens

Example presens sentences for Uitvezelen with some of the pronouns.

  • Ik vezel uit na een lange werkdag.
  • Jij vezelet uit op de bank.
  • Hij/Zij/Het vezelt uit in de tuin.
  • Wij vezelen uit tijdens het weekend.
  • Jullie vezelen uit met vrienden.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Uitvezelen with some of the pronouns.

  • Ik vezeelde uit toen ik moe was.
  • Jij vezeelde uit tijdens de film.
  • Hij/Zij/Het vezeelde uit op het strand.
  • Wij vezeelden uit na het eten.
  • Jullie vezeelden uit tijdens de zomervakantie.

Perfectum

Example perfectum sentences for Uitvezelen with some of the pronouns.

  • Ik heb uitgevezeeld na mijn vakantie.
  • Jij hebt uitgevezeeld op je verjaardag.
  • Hij/Zij/Het heeft uitgevezeeld na het examen.
  • Wij hebben uitgevezeeld tijdens de feestdagen.
  • Jullie hebben uitgevezeeld op de bruiloft.