vastklinken
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | klink vast | klonk vast | heb vastgeklonken |
| jij, je, u | klinkt vast | klonk vast | hebt vastgeklonken |
| hij, zij, het | klinkt vast | klonk vast | heeft vastgeklonken |
| wij | klinken vast | klonken vast | hebben vastgeklonken |
| jullie | klinken vast | klonken vast | hebben vastgeklonken |
| zij, ze | klinken vast | klonken vast | hebben vastgeklonken |
Presens
Example presens sentences for Vastklinken with some of the pronouns.
- Ik klink vast.
- Jij klinkt vast.
- Hij/Zij/Het klinkt vast.
- Wij klinken vast.
- Jullie klinken vast.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Vastklinken with some of the pronouns.
- Ik klonk vast.
- Jij klonk vast.
- Hij/Zij/Het klonk vast.
- Wij klonken vast.
- Jullie klonken vast.
Perfectum
Example perfectum sentences for Vastklinken with some of the pronouns.
- Ik heb vastgeklonken.
- Jij hebt vastgeklonken.
- Hij/Zij/Het heeft vastgeklonken.
- Wij hebben vastgeklonken.
- Jullie hebben vastgeklonken.