vastknopen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | knoop vast | knoopte vast | heb vastgeknoopt |
jij, je, u | knoopt vast | knoopte vast | hebt vastgeknoopt |
hij, zij, het | knoopt vast | knoopte vast | heeft vastgeknoopt |
wij | knopen vast | knoopten vast | hebben vastgeknoopt |
jullie | knopen vast | knoopten vast | hebben vastgeknoopt |
zij, ze | knopen vast | knoopten vast | hebben vastgeknoopt |
PresensBeta
Example presens sentences for Vastknopen with some of the pronouns.
- Ik knoop de touwen vast.
- Jij knoopt de veters vast.
- Hij/Zij knoopt de knopen vast.
- Wij knopen de linten vast.
- Jullie knopen de koorden vast.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vastknopen with some of the pronouns.
- Ik knoopte de touwen vast.
- Jij knoopte de veters vast.
- Hij/Zij knoopte de knopen vast.
- Wij knoopten de linten vast.
- Jullie knoopten de koorden vast.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vastknopen with some of the pronouns.
- Ik heb de touwen vastgeknoopt.
- Jij hebt de veters vastgeknoopt.
- Hij/Zij heeft de knopen vastgeknoopt.
- Wij hebben de linten vastgeknoopt.
- Jullie hebben de koorden vastgeknoopt.