verbroederen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verbroeder | verbroederde | heb verbroederd |
jij, je, u | verbroedert | verbroederde | hebt verbroederd |
hij, zij, het | verbroedert | verbroederde | heeft verbroederd |
wij | verbroederen | verbroederden | hebben verbroederd |
jullie | verbroederen | verbroederden | hebben verbroederd |
zij, ze | verbroederen | verbroederden | hebben verbroederd |
PresensBeta
Example presens sentences for Verbroederen with some of the pronouns.
- Wij verbroederen met andere scholen tijdens sportevenementen.
- De studenten verbroederen met elkaar tijdens de introductieweek.
- Ik verbroeder met mijn buren door regelmatig samen koffie te drinken.
- Jullie verbroederen met de lokale gemeenschap door vrijwilligerswerk te doen.
- De politici verbroederen met hun collega's om tot een compromis te komen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verbroederen with some of the pronouns.
- Vroeger verbroederden we met de buurtbewoners tijdens de jaarlijkse straatbarbecue.
- Toen ik jong was, verbroederde ik met andere kinderen in de speeltuin.
- Tijdens de reis naar Afrika verbroederden we met de lokale stamleden.
- In de geschiedenislessen leerden we hoe verschillende volkeren zich met elkaar verbroederden.
- De ouderen vertelden verhalen over hoe zij zich vroeger verbroederden na de oorlog.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verbroederen with some of the pronouns.
- Wij hebben verbroederd met onze partnerorganisatie uit Frankrijk.
- De leerlingen hebben zich met succes verbroederd met studenten uit het buitenland.
- Ik ben vorig jaar met mijn familie verbroederd tijdens de feestdagen.
- Jullie zijn al lang verbroederd met de lokale bevolking van deze stad.
- De organisatoren zijn trots op hoe ze de verschillende groepen hebben verbroederd.