verdagen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verdaag | verdaagde | heb verdaagd |
jij, je, u | verdaagt | verdaagde | hebt verdaagd |
hij, zij, het | verdaagt | verdaagde | heeft verdaagd |
wij | verdagen | verdaagden | hebben verdaagd |
jullie | verdagen | verdaagden | hebben verdaagd |
zij, ze | verdagen | verdaagden | hebben verdaagd |
Presens
Example presens sentences for Verdagen with some of the pronouns.
- Ik verdaag de vergadering naar volgende week.
- Wij verdagen de beslissing tot nader order.
- Hij verdraagt de kritiek met geduld.
- Zij verdagen het evenement vanwege het slechte weer.
- De rechtbank verdraagt de uitspraak tot een latere datum.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Verdagen with some of the pronouns.
- Ik verdacht de vergadering naar volgende week.
- Wij verdachten de beslissing tot nader order.
- Hij verdroeg de kritiek met geduld.
- Zij verdachten het evenement vanwege het slechte weer.
- De rechtbank verdacht de uitspraak tot een latere datum.
Perfectum
Example perfectum sentences for Verdagen with some of the pronouns.
- Ik heb de vergadering naar volgende week verdagen.
- Wij hebben de beslissing tot nader order verdagen.
- Hij heeft de kritiek met geduld verdragen.
- Zij hebben het evenement vanwege het slechte weer verdagen.
- De rechtbank heeft de uitspraak tot een latere datum verdagen.