verruimen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verruim | verruimde | heb verruimd |
jij, je, u | verruimt | verruimde | hebt verruimd |
hij, zij, het | verruimt | verruimde | heeft verruimd |
wij | verruimen | verruimden | hebben verruimd |
jullie | verruimen | verruimden | hebben verruimd |
zij, ze | verruimen | verruimden | hebben verruimd |
Presens
Example presens sentences for Verruimen with some of the pronouns.
- Ik verruim mijn kennis door veel te lezen.
- Jij verruimt je horizon door te reizen.
- Hij/zij/ze verruimt haar vaardigheden met elke training.
- Wij verruimen ons inzicht door samen te werken.
- Jullie verruimen jullie mogelijkheden door nieuwe ideeƫn te omarmen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Verruimen with some of the pronouns.
- Ik verruimde mijn kennis door veel te lezen.
- Jij verruimde je horizon door te reizen.
- Hij/zij/ze verruimde haar vaardigheden met elke training.
- Wij verruimden ons inzicht door samen te werken.
- Jullie verruimden jullie mogelijkheden door nieuwe ideeƫn te omarmen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Verruimen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn kennis verruimd door veel te lezen.
- Jij hebt je horizon verruimd door te reizen.
- Hij/zij/ze heeft haar vaardigheden verruimd met elke training.
- Wij hebben ons inzicht verruimd door samen te werken.
- Jullie hebben jullie mogelijkheden verruimd door nieuwe ideeƫn te omarmen.