vervrolijken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vervrolijk | vervrolijkte | heb vervrolijkt |
jij, je, u | vervrolijkt | vervrolijkte | hebt vervrolijkt |
hij, zij, het | vervrolijkt | vervrolijkte | heeft vervrolijkt |
wij | vervrolijken | vervrolijkten | hebben vervrolijkt |
jullie | vervrolijken | vervrolijkten | hebben vervrolijkt |
zij, ze | vervrolijken | vervrolijkten | hebben vervrolijkt |
PresensBeta
Example presens sentences for Vervrolijken with some of the pronouns.
- Ik vervrolijk de kamer met bloemen.
- Jij vervrolijkt je vrienden met een grap.
- Hij/Zij/Het vervrolijkt de sfeer met muziek.
- Wij vervrolijken het feest met onze aanwezigheid.
- Jullie vervrolijken de dag met jullie positieve houding.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vervrolijken with some of the pronouns.
- Ik vrolijkte de kamer op met bloemen.
- Jij vrolijkte je vrienden op met een grap.
- Hij/Zij/Het vrolijkte de sfeer op met muziek.
- Wij vrolijkten het feest op met onze aanwezigheid.
- Jullie vrolijkten de dag op met jullie positieve houding.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vervrolijken with some of the pronouns.
- Ik heb de kamer opgevrolijkt met bloemen.
- Jij hebt je vrienden opgevrolijkt met een grap.
- Hij/Zij/Het heeft de sfeer opgevrolijkt met muziek.
- Wij hebben het feest opgevrolijkt met onze aanwezigheid.
- Jullie hebben de dag opgevrolijkt met jullie positieve houding.