voortsukkelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sukkel voort | sukkelde voort | heb voortgesukkeld |
jij, je, u | sukkelt voort | sukkelde voort | hebt voortgesukkeld |
hij, zij, het | sukkelt voort | sukkelde voort | heeft voortgesukkeld |
wij | sukkelen voort | sukkelden voort | hebben voortgesukkeld |
jullie | sukkelen voort | sukkelden voort | hebben voortgesukkeld |
zij, ze | sukkelen voort | sukkelden voort | hebben voortgesukkeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Voortsukkelen with some of the pronouns.
- Ik voortsukkel door het bos.
- Jij voortsukkelt naar school.
- Hij/Zij/Het voortsukkelt langs de rivier.
- Wij voortsukkelen door de drukke straten.
- Jullie voortsukkelen naar de supermarkt.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Voortsukkelen with some of the pronouns.
- Ik sukkelde voort door het bos.
- Jij sukkelde voort naar school.
- Hij/Zij/Het sukkelde voort langs de rivier.
- Wij sukkelden voort door de drukke straten.
- Jullie sukkelden voort naar de supermarkt.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Voortsukkelen with some of the pronouns.
- Ik ben voortgesukkeld door het bos.
- Jij bent voortgesukkeld naar school.
- Hij/Zij/Het is voortgesukkeld langs de rivier.
- Wij zijn voortgesukkeld door de drukke straten.
- Jullie zijn voortgesukkeld naar de supermarkt.