weeromkeren
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | keer weerom | keerde weerom | ben weeromgekeerd |
| jij, je, u | keert weerom | keerde weerom | bent weeromgekeerd |
| hij, zij, het | keert weerom | keerde weerom | is weeromgekeerd |
| wij | keren weerom | keerden weerom | zijn weeromgekeerd |
| jullie | keren weerom | keerden weerom | zijn weeromgekeerd |
| zij, ze | keren weerom | keerden weerom | zijn weeromgekeerd |
Presens
Example presens sentences for Weeromkeren with some of the pronouns.
- Ik keer weerom naar huis.
- Jij keert weerom na de vergadering.
- Hij/Zij/Het keert weerom van zijn/haar werk.
- Wij keren weerom naar het restaurant.
- Jullie keren weerom van vakantie.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Weeromkeren with some of the pronouns.
- Ik keerde weerom naar huis.
- Jij keerde weerom na de vergadering.
- Hij/Zij/Het keerde weerom van zijn/haar werk.
- Wij keerden weerom naar het restaurant.
- Jullie keerden weerom van vakantie.
Perfectum
Example perfectum sentences for Weeromkeren with some of the pronouns.
- Ik ben weeromgekeerd naar huis.
- Jij bent weeromgekeerd na de vergadering.
- Hij/Zij/Het is weeromgekeerd van zijn/haar werk.
- Wij zijn weeromgekeerd naar het restaurant.
- Jullie zijn weeromgekeerd van vakantie.