wegstoten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stoot weg | stootte weg;stiet weg | heb weggestoten |
jij, je, u | stoot weg | stootte weg;stiet weg | hebt weggestoten |
hij, zij, het | stoot weg | stootte weg;stiet weg | heeft weggestoten |
wij | stoten weg | stootten weg;stieten weg | hebben weggestoten |
jullie | stoten weg | stootten weg;stieten weg | hebben weggestoten |
zij, ze | stoten weg | stootten weg;stieten weg | hebben weggestoten |
PresensBeta
Example presens sentences for Wegstoten with some of the pronouns.
- Ik stoot de bal weg tijdens het voetballen.
- Hij stoot regelmatig mensen weg om zijn doel te bereiken.
- Jij stoot altijd je tegenstanders weg in de boksring.
- Wij stoten het afval weg in de vuilnisbak.
- De wind stoot de bladeren weg van de boom.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wegstoten with some of the pronouns.
- Ik stootte de bal weg tijdens het voetballen.
- Hij stootte regelmatig mensen weg om zijn doel te bereiken.
- Jij stootte altijd je tegenstanders weg in de boksring.
- Wij stootten het afval weg in de vuilnisbak.
- De wind stootte de bladeren weg van de boom.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wegstoten with some of the pronouns.
- Ik heb de bal weggestoten tijdens het voetballen.
- Hij heeft regelmatig mensen weggestoten om zijn doel te bereiken.
- Jij hebt altijd je tegenstanders weggestoten in de boksring.
- Wij hebben het afval weggestoten in de vuilnisbak.
- De wind heeft de bladeren weggestoten van de boom.