wiggelen

Conjugations List of Wiggelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwiggelwiggeldeheb gewiggeld
jij, je, uwiggeltwiggeldehebt gewiggeld
hij, zij, hetwiggeltwiggeldeheeft gewiggeld
wijwiggelenwiggeldenhebben gewiggeld
julliewiggelenwiggeldenhebben gewiggeld
zij, zewiggelenwiggeldenhebben gewiggeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Wiggelen with some of the pronouns.

  • Ik wiggel elke ochtend in mijn stoel.
  • Jij wiggelt graag op de dansvloer.
  • Hij wiggelt met zijn heupen op de muziek.
  • Wij wiggelen samen tijdens het feest.
  • Zij wiggelen vrolijk door het park.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Wiggelen with some of the pronouns.

  • Vroeger wiggelde ik altijd op feestjes.
  • Toen ik jong was, wiggelde ik veel.
  • Hij wiggelde vroeger met zijn vrienden in de club.
  • Wij wiggelden elke zomer op het strand.
  • Zij wiggelden samen tijdens de schoolfeesten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Wiggelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gewiggeld tijdens het concert.
  • Jij bent al eens aan het wiggelen geweest.
  • Hij heeft vorige week gewiggeld op het podium.
  • Wij hebben vaak gewiggeld op feestjes.
  • Zij zijn gisteravond nog aan het wiggelen geweest.