zijpen

Conjugations List of Zijpen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzijpzeepheb gezepen
jij, je, uzijptzeephebt gezepen
hij, zij, hetzijptzeepheeft gezepen
wijzijpenzepenhebben gezepen
julliezijpenzepenhebben gezepen
zij, zezijpenzepenhebben gezepen

Presens
Beta

Example presens sentences for Zijpen with some of the pronouns.

  • Ik zijp elke ochtend een kopje koffie.
  • Jij zijpt graag een glas water na het sporten.
  • Hij/zij/het zijpt altijd zijn/haar thee met suiker.
  • Wij zijpen vaak een wijntje tijdens het eten.
  • Jullie zijpen regelmatig een biertje in de avond.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Zijpen with some of the pronouns.

  • Vroeger zijpte ik altijd mijn koffie met melk.
  • Toen ik jonger was, zijpte ik regelmatig een glas limonade.
  • Hij/zij/het zijpte vroeger nooit zijn/haar thee.
  • Wij zijpten vroeger vaak een borreltje op feestjes.
  • Jullie zijpten als kind altijd frisdrank tijdens verjaardagen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Zijpen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren een kopje koffie gezijpt.
  • Jij hebt al meerdere glazen water gezijpt vandaag.
  • Hij/zij/het heeft altijd zijn/haar thee met suiker gezijpt.
  • Wij hebben gisteravond een wijntje gezijpt bij het diner.
  • Jullie hebben dit weekend veel biertjes gezijpt.