schoffelen

Conjugations List of Schoffelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschoffelschoffeldeheb geschoffeld
jij, je, uschoffeltschoffeldehebt geschoffeld
hij, zij, hetschoffeltschoffeldeheeft geschoffeld
wijschoffelenschoffeldenhebben geschoffeld
jullieschoffelenschoffeldenhebben geschoffeld
zij, zeschoffelenschoffeldenhebben geschoffeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Schoffelen with some of the pronouns.

  • Ik schoffel in de tuin.
  • Jij schoffelt het onkruid weg.
  • Hij/Zij schoffelt de bloemperken netjes bij.
  • Wij schoffelen regelmatig om de grond los te maken.
  • Jullie schoffelen vandaag de hele dag.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Schoffelen with some of the pronouns.

  • Vroeger schoffelde ik altijd in de tuin.
  • Jij schoffelde het onkruid vaak weg.
  • Hij/Zij schoffelde de bloemperken altijd netjes bij.
  • Wij schoffelden regelmatig om de grond los te maken.
  • Jullie schoffelden vroeger elke dag.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Schoffelen with some of the pronouns.

  • Ik heb geschoffeld voordat het begon te regenen.
  • Jij hebt het onkruid weggeschoffeld.
  • Hij/Zij heeft de bloemperken netjes bijgeschoffeld.
  • Wij hebben regelmatig geschoffeld om de grond los te maken.
  • Jullie hebben de hele dag geschoffeld.