wegschieten

Conjugations List of Wegschieten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschiet wegschoot wegheb weggeschoten
jij, je, uschiet wegschoot weghebt weggeschoten
hij, zij, hetschiet wegschoot wegheeft weggeschoten
wijschieten wegschoten weghebben weggeschoten
jullieschieten wegschoten weghebben weggeschoten
zij, zeschieten wegschoten weghebben weggeschoten

Presens
Beta

Example presens sentences for Wegschieten with some of the pronouns.

  • Ik schiet snel weg als ik de bel hoor.
  • Hij schiet de bal ver weg over het veld.
  • Zij schieten pijlen weg tijdens de training.
  • We schieten confetti weg om het feest te vieren.
  • Jullie schieten met precisie weg op het doel.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Wegschieten with some of the pronouns.

  • Ik schoot snel weg toen ik de bel hoorde.
  • Hij schoot de bal ver weg over het veld.
  • Zij schoten pijlen weg tijdens de training.
  • We schoten confetti weg om het feest te vieren.
  • Jullie schoten met precisie weg op het doel.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Wegschieten with some of the pronouns.

  • Ik ben snel weggeschoten toen ik de bel hoorde.
  • Hij heeft de bal ver weggeschoten over het veld.
  • Zij hebben pijlen weggeschoten tijdens de training.
  • We hebben confetti weggeschoten om het feest te vieren.
  • Jullie hebben met precisie weggeschoten op het doel.