worstelen

Conjugations List of Worstelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikworstelworsteldeheb geworsteld
jij, je, uworsteltworsteldehebt geworsteld
hij, zij, hetworsteltworsteldeheeft geworsteld
wijworstelenworsteldenhebben geworsteld
jullieworstelenworsteldenhebben geworsteld
zij, zeworstelenworsteldenhebben geworsteld

Presens

Example presens sentences for Worstelen with some of the pronouns.

  • Ik worstel met de uitdagingen van het dagelijks leven.
  • Jij worstelt met je zelfvertrouwen.
  • Hij worstelt met zijn gewichtsproblemen.
  • Zij worstelen met de beslissing om te verhuizen.
  • Wij worstelen met de financiële druk.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Worstelen with some of the pronouns.

  • Ik worstelde met mijn emoties na het verlies van mijn huisdier.
  • Jij worstelde met het begrijpen van de complexe wiskundeopgave.
  • Hij worstelde met zijn zelfbeeld tijdens zijn tienerjaren.
  • Zij worstelden met de moeilijkheden van een langeafstandsrelatie.
  • Wij worstelden met de consequenties van de economische crisis.

Perfectum

Example perfectum sentences for Worstelen with some of the pronouns.

  • Ik heb geworsteld met mijn studie, maar ik heb het uiteindelijk gehaald.
  • Jij bent geworsteld met de keuze tussen twee banen.
  • Hij heeft geworsteld met zijn verslaving en is nu clean.
  • Zij is geworsteld met haar relatie en heeft besloten om een pauze te nemen.
  • Wij hebben geworsteld met de opvoeding van onze kinderen, maar we doen ons best.