knopen

Conjugations List of Knopen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikknoopknoopteheb geknoopt
jij, je, uknooptknooptehebt geknoopt
hij, zij, hetknooptknoopteheeft geknoopt
wijknopenknooptenhebben geknoopt
jullieknopenknooptenhebben geknoopt
zij, zeknopenknooptenhebben geknoopt

Presens

Example presens sentences for Knopen with some of the pronouns.

  • Ik knoop mijn schoenen vast.
  • Jij knoopt een mooie strik.
  • Hij knoopt de touwen stevig aan elkaar.
  • Zij knopen de knopen in de juiste volgorde.
  • We knopen het losse eindje goed vast.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Knopen with some of the pronouns.

  • Vroeger knoopte ik altijd mijn eigen veters.
  • Toen ik jong was, knoopte ik vaak armbandjes voor mijn vrienden.
  • Hij knoopte regelmatig zijn das scheef.
  • Zij knoopten samen een groot tapijt.
  • We knoopten lange gesprekken aan met elkaar.

Perfectum

Example perfectum sentences for Knopen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn jas dichtgeknoopt.
  • Jij hebt een sjaal omgeknoopt.
  • Hij heeft de boot vastgeknoopt aan de kade.
  • Zij hebben de knopen nauwkeurig gecontroleerd.
  • We hebben de draden netjes geknoopt.