beangstigen

Conjugations List of Beangstigen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbeangstigbeangstigdeheb beangstigd
jij, je, ubeangstigtbeangstigdehebt beangstigd
hij, zij, hetbeangstigtbeangstigdeheeft beangstigd
wijbeangstigenbeangstigdenhebben beangstigd
julliebeangstigenbeangstigdenhebben beangstigd
zij, zebeangstigenbeangstigdenhebben beangstigd

Presens
Beta

Example presens sentences for Beangstigen with some of the pronouns.

  • Het beangstigt me dat ik mijn sleutels ben kwijtgeraakt.
  • De horrorfilm beangstigt de kijkers.
  • De gedachte aan spreken in het openbaar beangstigt haar.
  • Het gebrek aan veiligheid beangstigt de buurtbewoners.
  • Mijn nachtmerries beangstigen me telkens weer.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Beangstigen with some of the pronouns.

  • Het beangstigde me toen ik het nieuws hoorde.
  • De duisternis beangstigde haar als kind.
  • De onbekende geluiden in het huis beangstigden ons.
  • Ik werd beangstigd door de dreigende blik in zijn ogen.
  • De gedachte om alleen te reizen beangstigde hem vroeger.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Beangstigen with some of the pronouns.

  • Ik ben beangstigd geweest door de recente gebeurtenissen.
  • Ze is altijd beangstigd geweest door grote menigten.
  • We zijn beangstigd geweest door de dreigende storm.
  • Hij is beangstigd geweest door de resultaten van zijn medische tests.
  • De geur van brand heeft me altijd beangstigd geweest.