strijken

Conjugations List of Strijken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstrijkstreekheb gestreken
jij, je, ustrijktstreekhebt gestreken
hij, zij, hetstrijktstreekheeft gestreken
wijstrijkenstrekenhebben gestreken
julliestrijkenstrekenhebben gestreken
zij, zestrijkenstrekenhebben gestreken

Presens

Example presens sentences for Strijken with some of the pronouns.

  • Ik strijk mijn kleding elke zondagochtend.
  • Jij strijkt de overhemden altijd netjes.
  • Hij strijkt zijn broek voordat hij naar het werk gaat.
  • Zij strijken de lakens voordat ze op bed liggen.
  • Wij strijken onze jurken voor het feest vanavond.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Strijken with some of the pronouns.

  • Vroeger streek ik mijn kleding zelf, maar nu laat ik het doen.
  • Toen ik jong was, streek jij altijd de overhemden voor me.
  • Hij streek zijn broek terwijl hij naar muziek luisterde.
  • Zij streek de lakens terwijl ze naar een film keken.
  • Wij streken onze jurken terwijl we aan het praten waren.

Perfectum

Example perfectum sentences for Strijken with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn kleding gestreken voordat ik wegging.
  • Jij hebt de overhemden netjes gestreken gisteren.
  • Hij heeft zijn broek gestreken voordat hij naar het feest ging.
  • Zij hebben de lakens gestreken voordat ze gingen slapen.
  • Wij hebben onze jurken gestreken voor het gala.