snoepen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | snoep | snoepte | heb gesnoept |
jij, je, u | snoept | snoepte | hebt gesnoept |
hij, zij, het | snoept | snoepte | heeft gesnoept |
wij | snoepen | snoepten | hebben gesnoept |
jullie | snoepen | snoepten | hebben gesnoept |
zij, ze | snoepen | snoepten | hebben gesnoept |
PresensBeta
Example presens sentences for Snoepen with some of the pronouns.
- Ik snoep graag van chocolade.
- Jij snoept vaak snoepjes.
- Hij snoept stiekem in de avond.
- Zij snoepen altijd tijdens de film.
- Wij snoepen niet te veel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Snoepen with some of the pronouns.
- Ik snoepte vroeger veel van suiker.
- Jij snoepte altijd als kind.
- Hij snoepte regelmatig in de middag.
- Zij snoepten vrolijk tijdens het uitgaan.
- Wij snoepten samen in de pauze.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Snoepen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gesnoept van een taartje.
- Jij hebt al genoeg gesnoept vandaag.
- Hij heeft stiekem gesnoept van de koekjes.
- Zij hebben altijd gesnoept op feestjes.
- Wij hebben nog nooit gesnoept van drop.