sussen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sus | suste | heb gesust |
jij, je, u | sust | suste | hebt gesust |
hij, zij, het | sust | suste | heeft gesust |
wij | sussen | susten | hebben gesust |
jullie | sussen | susten | hebben gesust |
zij, ze | sussen | susten | hebben gesust |
PresensBeta
Example presens sentences for Sussen with some of the pronouns.
- Ik sus de baby in slaap.
- Jij sust jezelf met een kopje thee.
- Hij/zij sust de zorgen van zijn/haar vrienden.
- Wij sussen het conflict tussen de twee partijen.
- Jullie sussen de opwinding van de kinderen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Sussen with some of the pronouns.
- Ik suste de baby in slaap.
- Jij suste jezelf met een kopje thee.
- Hij/zij suste de zorgen van zijn/haar vrienden.
- Wij susten het conflict tussen de twee partijen.
- Jullie susten de opwinding van de kinderen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Sussen with some of the pronouns.
- Ik heb de baby in slaap gesust.
- Jij hebt jezelf met een kopje thee gesust.
- Hij/zij heeft de zorgen van zijn/haar vrienden gesust.
- Wij hebben het conflict tussen de twee partijen gesust.
- Jullie hebben de opwinding van de kinderen gesust.