inregenen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | null | null | null |
jij, je, u | null | null | null |
hij, zij, het | regent in | regende in | heeft ingeregend |
wij | null | null | null |
jullie | null | null | null |
zij, ze | null | null | null |
Presens
Example presens sentences for Inregenen with some of the pronouns.
- Het regent in.
- Het regent de hele dag.
- Regen druppelt op de grond.
- De regen valt gestaag neer.
- Ik zie dat het inregent.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Inregenen with some of the pronouns.
- Het regende gisteren.
- Toen ik wakker werd, regende het al.
- Vroeger regende het vaak in dit gebied.
- Tijdens de vakantie regende het constant.
- Als het vroeger inregende, speelden we binnen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Inregenen with some of the pronouns.
- Het heeft ingeregend vandaag.
- Ik ben blij dat het ingeregend heeft.
- De straten zijn ingeregend na de storm.
- Er is veel ingeregend deze week.
- Hebben jullie gemerkt dat het heeft ingeregend?