samenkoppelen

Conjugations List of Samenkoppelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkoppel samenkoppelde samenheb samengekoppeld
jij, je, ukoppelt samenkoppelde samenhebt samengekoppeld
hij, zij, hetkoppelt samenkoppelde samenheeft samengekoppeld
wijkoppelen samenkoppelden samenhebben samengekoppeld
julliekoppelen samenkoppelden samenhebben samengekoppeld
zij, zekoppelen samenkoppelden samenhebben samengekoppeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Samenkoppelen with some of the pronouns.

  • Ik koppel samen met mijn collega's.
  • Jij koppelt samen met je vrienden.
  • Hij/Zij koppelt samen met zijn/haar partner.
  • Wij koppelen samen met de buurtbewoners.
  • Jullie koppelen samen met de vrijwilligers.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Samenkoppelen with some of the pronouns.

  • Ik koppelde samen met mijn collega's.
  • Jij koppelde samen met je vrienden.
  • Hij/Zij koppelde samen met zijn/haar partner.
  • Wij koppelden samen met de buurtbewoners.
  • Jullie koppelden samen met de vrijwilligers.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Samenkoppelen with some of the pronouns.

  • Ik heb samengekoppeld met mijn collega's.
  • Jij hebt samengekoppeld met je vrienden.
  • Hij/Zij heeft samengekoppeld met zijn/haar partner.
  • Wij hebben samengekoppeld met de buurtbewoners.
  • Jullie hebben samengekoppeld met de vrijwilligers.