mompelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | mompel | mompelde | heb gemompeld |
jij, je, u | mompelt | mompelde | hebt gemompeld |
hij, zij, het | mompelt | mompelde | heeft gemompeld |
wij | mompelen | mompelden | hebben gemompeld |
jullie | mompelen | mompelden | hebben gemompeld |
zij, ze | mompelen | mompelden | hebben gemompeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Mompelen with some of the pronouns.
- Ik mompel vaak als ik nerveus ben.
- Hij mompelt altijd tijdens het lezen.
- Zij mompelen onverstaanbare woorden tegen elkaar.
- We mompelen zachtjes om de anderen niet te storen.
- Jullie mompelen soms grappen onder je adem.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Mompelen with some of the pronouns.
- Vroeger mompelde ik veel wanneer ik verlegen was.
- Hij mompelde altijd een liedje terwijl hij werkte.
- Zij mompelden onbegrijpelijke zinnen tegen elkaar.
- We mompelden zachtjes in de stille kamer.
- Jullie mompelden vaak in jullie slaap.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Mompelen with some of the pronouns.
- Ik heb gemompeld toen ik voorbij liep.
- Hij heeft mompelend zijn excuses aangeboden.
- Zij hebben stilletjes tegen elkaar gemompeld.
- We hebben fluisterend met elkaar gemompeld.
- Jullie hebben geheimzinnig gemompeld tijdens de vergadering.