trekken

Conjugations List of Trekken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktrektrokheb getrokken
jij, je, utrekttrokhebt getrokken
hij, zij, hettrekttrokheeft getrokken
wijtrekkentrokkenhebben getrokken
jullietrekkentrokkenhebben getrokken
zij, zetrekkentrokkenhebben getrokken

Presens
Beta

Example presens sentences for Trekken with some of the pronouns.

  • Ik trek een jas aan voordat ik naar buiten ga.
  • Hij trekt zijn schoenen uit bij de voordeur.
  • Wij trekken graag de natuur in tijdens het weekend.
  • Jullie trekken altijd warme kleding aan in de winter.
  • De kinderen trekken aan de bel als ze klaar zijn met spelen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Trekken with some of the pronouns.

  • Vroeger trok ik altijd een jas aan voordat ik naar buiten ging.
  • Hij trok zijn schoenen uit bij de voordeur toen hij thuiskwam.
  • Wij trokken vaak de natuur in tijdens het weekend.
  • Jullie trokken vroeger altijd warme kleding aan in de winter.
  • De kinderen trokken altijd aan de bel als ze klaar waren met spelen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Trekken with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn jas aangetrokken voordat ik naar buiten ging.
  • Hij heeft zijn schoenen uitgetrokken bij de voordeur.
  • Wij hebben graag in de natuur getrokken tijdens het weekend.
  • Jullie hebben altijd warme kleding aangedaan in de winter.
  • De kinderen hebben aan de bel getrokken toen ze klaar waren met spelen.