tjokken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tjok | tjokte | heb getjokt |
jij, je, u | tjokt | tjokte | hebt getjokt |
hij, zij, het | tjokt | tjokte | heeft getjokt |
wij | tjokken | tjokten | hebben getjokt |
jullie | tjokken | tjokten | hebben getjokt |
zij, ze | tjokken | tjokten | hebben getjokt |
PresensBeta
Example presens sentences for Tjokken with some of the pronouns.
- Ik tjok, jij tjoekt, hij/zij tjoekt.
- Wij tjokken elke dag naar school.
- Jullie tjoeken door de stad op jullie fietsen.
- De kinderen tjoeken vrolijk in de speeltuin.
- De hond tjokt achter de bal aan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Tjokken with some of the pronouns.
- Vroeger tjokte ik altijd naar school.
- Toen we jong waren, tjoekten we langs de kust.
- Het regende, maar ze tjokten toch naar buiten.
- Elke zomer tjoekten we met de camper door Europa.
- Terwijl het donker werd, tjokten de wandelaars verder.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Tjokken with some of the pronouns.
- Ik heb getjokt tijdens mijn vakantie.
- Heb jij ooit getjoekt in het buitenland?
- Hij is gisteren naar het park getjoekt.
- Wij hebben samen door het bos getjoekt.
- Ze zijn al vaak naar die concertzaal getjoekt.