bakkeleien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bakkelei | bakkeleide | heb gebakkeleid |
jij, je, u | bakkeleit | bakkeleide | hebt gebakkeleid |
hij, zij, het | bakkeleit | bakkeleide | heeft gebakkeleid |
wij | bakkeleien | bakkeleiden | hebben gebakkeleid |
jullie | bakkeleien | bakkeleiden | hebben gebakkeleid |
zij, ze | bakkeleien | bakkeleiden | hebben gebakkeleid |
PresensBeta
Example presens sentences for Bakkeleien with some of the pronouns.
- We bakkeleien regelmatig over politiek.
- Mijn broer en ik bakkeleien vaak over wie de afwas moet doen.
- De kinderen bakkeleien altijd over wie als eerste mag spelen met het nieuwe speelgoed.
- Mijn collega's en ik bakkeleien soms over de beste aanpak voor het project.
- Wij bakkeleien zelden over kleine dingen; we proberen altijd snel tot een compromis te komen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bakkeleien with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, bakkeleide ik vaak met mijn zus over wie de televisie mocht kiezen.
- Tijdens de vergadering bakkeleidden de teamleden over de taakverdeling.
- Vroeger bakkeleiden mijn ouders voortdurend over geldzaken.
- Terwijl de kinderen buiten speelden, bakkeleidden ze onderling over wie de baas was.
- Op het schoolplein bakkeleidden de kinderen over wie de beste voetballer was.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bakkeleien with some of the pronouns.
- Ik heb gebakkeleid met mijn buurman over de hoogte van de schutting.
- Zij heeft vorige week met haar partner gebakkeleid over de vakantiebestemming.
- Wij hebben al langere tijd gebakkeleid met de verhuurder over de huurprijs.
- De twee rivaliserende teams hebben hevig gebakkeleid over wie de kampioenstitel verdient.
- Hij heeft gisteravond nog gebakkeleid met zijn vriendin over de uitgaven.