aantrekken

Conjugations List of Aantrekken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktrek aantrok aanheb aangetrokken
jij, je, utrekt aantrok aanhebt aangetrokken
hij, zij, hettrekt aantrok aanheeft aangetrokken
wijtrekken aantrokken aanhebben aangetrokken
jullietrekken aantrokken aanhebben aangetrokken
zij, zetrekken aantrokken aanhebben aangetrokken

Presens
Beta

Example presens sentences for Aantrekken with some of the pronouns.

  • Ik trek een warme jas aan als het koud is.
  • Zij trekt haar favoriete jurk aan voor het feest.
  • Wij trekken onze schoenen aan voordat we naar buiten gaan.
  • De kinderen trekken hun pyjama's aan om naar bed te gaan.
  • Jullie trekken je regenjassen aan als het regent.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aantrekken with some of the pronouns.

  • Vroeger trok ik altijd mijn favoriete shirt aan op zondag.
  • Ze trok haar jas niet aan, zelfs niet in de winter.
  • Als kind trok hij graag zijn superheldenkostuum aan.
  • We trokken onze laarzen aan voordat we door de modder liepen.
  • Jullie trokken altijd dezelfde kleding aan naar school.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aantrekken with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn nieuwe trui aangetrokken voor de foto.
  • Hij heeft zijn stropdas aangedaan voor de vergadering.
  • Zij heeft haar sportschoenen aangetrokken om te gaan hardlopen.
  • We hebben onze zwemkleding aangetrokken voor het strand.
  • Jullie hebben je feestkleding aangedaan voor het jubileumfeest.