veren

Conjugations List of Veren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikveerveerdeheb geveerd
jij, je, uveertveerdehebt geveerd
hij, zij, hetveertveerdeheeft geveerd
wijverenveerdenhebben geveerd
jullieverenveerdenhebben geveerd
zij, zeverenveerdenhebben geveerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Veren with some of the pronouns.

  • Ik ver, jij veert, hij/zij/het veert.
  • Wij veren, jullie veren, zij veren.
  • De vogels veren in de lente.
  • We moeten onze krachten bundelen en samen veren.
  • Jij veert altijd terug na tegenslagen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Veren with some of the pronouns.

  • Ik veerde, jij veerde, hij/zij/het veerde.
  • Wij veerden, jullie veerden, zij veerden.
  • Toen ik jong was, veerde ik elke dag op mijn trampoline.
  • Tijdens de storm veerden de bomen gevaarlijk heen en weer.
  • De oude man veerde moeizaam op van zijn stoel.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Veren with some of the pronouns.

  • Ik heb geveerd, jij hebt geveerd, hij/zij/het heeft geveerd.
  • Wij hebben geveerd, jullie hebben geveerd, zij hebben geveerd.
  • Hij heeft al eerder geveerd in deze show.
  • Na een lange dag werken, hebben we eindelijk geveerd.
  • Ze zijn uitgeput omdat ze de hele dag hebben geveerd.