beladen

Conjugations List of Beladen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbelaadbelaaddeheb beladen
jij, je, ubelaadtbelaaddehebt beladen
hij, zij, hetbelaadtbelaaddeheeft beladen
wijbeladenbelaaddenhebben beladen
julliebeladenbelaaddenhebben beladen
zij, zebeladenbelaaddenhebben beladen

Presens
Beta

Example presens sentences for Beladen with some of the pronouns.

  • Ik belaad de auto met bagage.
  • Jij belaadt de vrachtwagen met dozen.
  • Hij belaadt de schep met stenen.
  • Wij beladen de tafel met eten.
  • Zij beladen de kist met boeken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Beladen with some of the pronouns.

  • Ik belaadde de auto met bagage.
  • Jij belaadde de vrachtwagen met dozen.
  • Hij belaadde de schep met stenen.
  • Wij belaadden de tafel met eten.
  • Zij belaadden de kist met boeken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Beladen with some of the pronouns.

  • Ik heb de auto met bagage beladen.
  • Jij hebt de vrachtwagen met dozen beladen.
  • Hij heeft de schep met stenen beladen.
  • Wij hebben de tafel met eten beladen.
  • Zij hebben de kist met boeken beladen.