ruiten

Conjugations List of Ruiten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikruitruitteheb geruit
jij, je, uruitruittehebt geruit
hij, zij, hetruitruitteheeft geruit
wijruitenruittenhebben geruit
jullieruitenruittenhebben geruit
zij, zeruitenruittenhebben geruit

Presens

Example presens sentences for Ruiten with some of the pronouns.

  • Ik ruit de ramen elke dag.
  • Jij ruist de vloer in het hele huis.
  • Hij/Zij/Het ruit de auto voor de rit.
  • Wij ruiten de spiegels in de badkamer.
  • Jullie ruiten de tafel na het eten.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Ruiten with some of the pronouns.

  • Ik ruide de ramen elke dag toen ik jong was.
  • Jij ruide de vloer in het hele huis vroeger.
  • Hij/Zij/Het ruide de auto voor de rit gisteren.
  • Wij ruiden de spiegels in de badkamer altijd.
  • Jullie ruidden de tafel na het eten vorige maand.

Perfectum

Example perfectum sentences for Ruiten with some of the pronouns.

  • Ik heb de ramen geruit gisteren.
  • Jij hebt de vloer geruit vorige week.
  • Hij/Zij/Het heeft de auto geruit voor de reis.
  • Wij hebben de spiegels geruit vanochtend.
  • Jullie hebben de tafel geruit na het eten.