metselen

Conjugations List of Metselen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmetselmetseldeheb gemetseld
jij, je, umetseltmetseldehebt gemetseld
hij, zij, hetmetseltmetseldeheeft gemetseld
wijmetselenmetseldenhebben gemetseld
julliemetselenmetseldenhebben gemetseld
zij, zemetselenmetseldenhebben gemetseld

Presens
Beta

Example presens sentences for Metselen with some of the pronouns.

  • Ik metsel een muurtje in mijn tuin.
  • Jij metselt een nieuwe schoorsteen op het dak.
  • Hij metselt een prachtige buitenhaard voor zijn terras.
  • Wij metselen samen een stevige fundering voor het huis.
  • Zij metselen de stenen op een zorgvuldige manier.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Metselen with some of the pronouns.

  • Vroeger metselde ik veel tijdens mijn vakantiebaan.
  • Toen ik jong was, metselde ik graag kastelen van zand.
  • Hij metselde altijd snel en nauwkeurig.
  • Wij metselden vroeger zelf onze schuttingen.
  • Zij metselden langzaam maar gestaag aan hun droomhuis.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Metselen with some of the pronouns.

  • Ik heb een mooie tuinmuur gemetseld.
  • Jij hebt het hele huis met succes gemetseld.
  • Hij heeft vorige week een indrukwekkende bakstenen barbecue gemetseld.
  • Wij hebben al veel projecten samen gemetseld.
  • Zij hebben onlangs een renovatieproject voltooid en alles gemetseld.