aftrekken

Conjugations List of Aftrekken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktrek aftrok afheb afgetrokken
jij, je, utrekt aftrok afhebt afgetrokken
hij, zij, hettrekt aftrok afheeft afgetrokken
wijtrekken aftrokken afhebben afgetrokken
jullietrekken aftrokken afhebben afgetrokken
zij, zetrekken aftrokken afhebben afgetrokken

Presens
Beta

Example presens sentences for Aftrekken with some of the pronouns.

  • Ik trek een bedrag af van mijn salaris voor belastingen.
  • Hij trekt regelmatig geld af van zijn bankrekening.
  • Zij trekt altijd haastig haar jas af als ze thuiskomt.
  • Wij trekken de oude verf van de muur af voordat we gaan schilderen.
  • Jullie trekken het gemiste doelpunt niet af van jullie prestaties.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aftrekken with some of the pronouns.

  • Ik trok regelmatig een bedrag af van mijn salaris voor belastingen.
  • Hij trok vaak geld af van zijn bankrekening.
  • Zij trok altijd haastig haar jas af als ze thuiskwam.
  • Wij trokken de oude verf van de muur af voordat we gingen schilderen.
  • Jullie trokken het gemiste doelpunt niet af van jullie prestaties.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aftrekken with some of the pronouns.

  • Ik heb een bedrag afgetrokken van mijn salaris voor belastingen.
  • Hij heeft regelmatig geld afgetrokken van zijn bankrekening.
  • Zij heeft altijd haastig haar jas afgetrokken als ze thuiskwam.
  • Wij hebben de oude verf van de muur afgetrokken voordat we gingen schilderen.
  • Jullie hebben het gemiste doelpunt niet afgetrokken van jullie prestaties.