hoppen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hop | hopte | heb gehopt |
jij, je, u | hopt | hopte | hebt gehopt |
hij, zij, het | hopt | hopte | heeft gehopt |
wij | hoppen | hopten | hebben gehopt |
jullie | hoppen | hopten | hebben gehopt |
zij, ze | hoppen | hopten | hebben gehopt |
PresensBeta
Example presens sentences for Hoppen with some of the pronouns.
- Ik hop vrolijk rond in de tuin.
- Jij hopt graag op één been.
- Hij/zij/het hopt van bloem naar bloem.
- Wij hoppen enthousiast over het grasveld.
- Jullie hoppen snel over de hindernissen heen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Hoppen with some of the pronouns.
- Ik hopte vrolijk rond in de tuin.
- Jij hopte graag op één been.
- Hij/zij/het hopte van bloem naar bloem.
- Wij hop(t)en enthousiast over het grasveld.
- Jullie hop(t)en snel over de hindernissen heen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Hoppen with some of the pronouns.
- Ik ben vrolijk rondgehopt in de tuin.
- Jij hebt graag op één been gehopt.
- Hij/zij/het is van bloem naar bloem gehopt.
- Wij zijn enthousiast over het grasveld gehopt.
- Jullie zijn snel over de hindernissen heen gehopt.